De mooie mol

Een hemelverhaal over: bestaansrecht, meebewegen met het leven, omgaan met verandering.

De mooie mol wandelde op zijn gemakje door zijn gangenstelsel. Dat deed hij iedere morgen. Hij werd wakker, verzorgde zijn slaapplek, at een dikke worm als ontbijt en ging dan op inspectie.

Deze morgen liep de mooie mol in alle rust en dacht nog eens diep na over de wortels van de grote boom. Die eigenlijk zo vreselijk in de weg stond. “Hoe kan ik die boom wegkrijgen”, dacht de mooie mol. “Hij staat precies in het centrum van mijn gangenstelsel. Ik heb zulke prachtige rechte tunnels gegraven, en nu bots ik op die vervelende boomwortels.

De mooie mol woonde al jaren in zijn eentje onder de grond. Heel soms kwam hij een andere mol tegen. Dan schreeuwde hij: “Ga weg! Dit is mijn mollenhuis, ik heb dit gebouwd. Al deze mooie lange gangen zijn van mij!” 

Hij wist dat hij de knapste mol van allemaal was en was heel tevreden over zichzelf. Daarom begon hij ook iedere morgen met een inspectieronde aan zijn gangenstelsel.

Als er iets was ingestort, repareerde hij dat meteen. Als er een indringer was geweest, stopte hij het insluip gat pot dicht. Hij had een speciale gang gegraven die naar de dikste en vetste wormen leidde. Dat was zwaar werk geweest, heel zwaar……maar, de moeite waard. Een andere gang leidde snel naar boven, daar kon hij dan rondkijken of alles nog in orde was. Ook dit deed de mol iedere dag.

Alles oké? Dan kon hij eindelijk verder gaan graven. Zijn gangenstelsel was nu zo groot geworden dat hij het grootste deel van de dag kwijt was aan het inspecteren en controleren. Hij hield bijna geen tijd over om even lekker te graven.

En nu had mol ook nog een probleem. Een grote dikke boom. Met dikke wortels. Die zich diep in de grond hadden vastgezet, net daar waar mol zijn gang wilde graven.

Dus, terwijl mol door zijn favoriete gang wandelde en nadacht over zijn probleem-boom, was er boven de grond sprake van een veel ernstiger probleem. Zijn leven werd bedreigd, maar daar wist mol helemaal niets van af.

Boven de grond namelijk, woonde een koning. Hij had blonde wilde haren en hele harde blauwe ogen. Een rode mantel, want dat hoort zo bij koningen. Afgezet met hermelijn bont, want dat hoort nu eenmaal bij een koningsmantel. Zo deden koningen dat al generaties lang.

En deze koning had gedroomd. Hij had zo levendig gedroomd dat hij zich afvroeg of het wel echt een droom was. “Frederic, Frederic, breng mij direct mijn mantel.” “Jawel uwe majesteit. Hier is hij, uwe majesteit,” zei zijn lakei. Onderwijl de slaap uit zijn ogen wrijvend.

De koning trok zijn mantel ruw uit de handen van zijn lakei, keek er woedend naar, en zei heel veel lelijke woorden. “Frederic, gooi dit lelijke ding weg. Ik wil het nooit meer zien. Nooit meer. En roep meteen de naaister.”

Frederic rende naar het huis van de naaister en vroeg zich af wat de koning zich in zijn hoofd haalde. De koningsmantel weggooien? Hij rilde bij de gedachte.

Buiten adem bonkte hij net zo lang op de deur van de naaister tot ze eindelijk opendeed. “Je moet onmiddellijk bij de koning komen. Nu meteen!” En weg holde hij alweer. De naaister had geen tijd om haar spullen te pakken, maar rende achter de lakei van de koning aan voordat hij zou verdwijnen in de duisternis. “Lakei, lakei, wacht even, wat is er aan de hand? Wat wil de koning van mij? Het is midden in de nacht man.”

“Ik heb geen idee,” zei Frederic, maar aan zijn stem te horen en aan zijn ogen te zien voorspelt het niet veel goeds. Voor een koning kan hij behoorlijk goed vloeken!”

Ze waren er. Nog voordat de naaister haar natte jas uit kon doen schreeuwde de koning: “Ik heb een nieuwe mantel nodig! En die ga jij voor mij maken!”

De naaister had in haar leven met allerlei mensen te maken gehad. Koning of boerenzoon, iedereen had kleren nodig. De mensen hadden geleerd haar met respect te behandelen. En zij was niet onder de indruk van het geschreeuw van de koning.

“Goeden nacht majesteit, wat is er zo dringend dat u mij uit mijn slaap laat halen? U ziet er ontstemt uit, als u mij toestaat zo eerlijk te zijn.” Met haar rustige ogen keek ze de koning recht aan.

“Eh…ja….goedendag, naaister.”

De naaister rechtte haar rug zonder haar ogen van de koning af te wenden. “De dag laat nog lang op zich wachten majesteit, u groet mij nu in de uren daaraan voorafgaand. Ik doe de aanname dat u zich daar van bewust bent.”

“Eh……ja….nou ja……inderdaad ja…..” Hij klonk zowaar een beetje beschaamd. “Frederic, geef deze dame een stoel, en een kop warme thee.”

De koning wachtte niet tot de naaister zat, maar begon direct te vertellen. “Ik had een droom. Een bijzondere droom. Ik was de koning in een ander land. Een groot en gezond land, de mensen waren er tevreden en hadden genoeg te eten. Er was geen oorlog en ik was een goede koning. Echter……mijn mantel was geen koningsmantel zoals wij die hebben. Helemaal niet. Geen rode mantel afgezet met hermelijn bont. Nee, mijn mantel was pik zwart. Glimmend zwart…..en zacht…..en zwaar…..en prachtig….” Er verscheen een glimlach op het gezicht van de koning bij de herinnering. “En ik weet zeker, heel zeker, dat ik deze mantel nodig heb. Met zo’n mantel word ik de beste koning van de wereld. Met zo’n mantel zal de oorlog stoppen, zijn de mensen tevreden en zal er voldoende te eten zijn. De koning zuchtte nog eens diep. “Ahhhhhhhh, ja….een hele zachte zwarte mantel….van bont……”

De naaister, nogal praktisch van aard, haalde de koning weer terug in het hier en nu. “U begrijpt zelf ook wel dat de kleur van uw mantel niets zegt over de kwaliteit van uw leiderschap. U bepaalt wie u bent en hoe u regeert. Niet uw mantel. Ik kan u niet helpen.”

De koning keek de naaister kwaad aan. Hij stampte op de grond en schreeuwde: “Jij zult voor mij een nieuwe mantel maken. Ik ben je koning en jij zult mij gehoorzamen!”

De naaister, met rechte rug en zuivere blik, knikte naar de koning. “Uw wens is mijn bevel”, sprak ze rustig. “En uw bevel is bindend.

Maar hoor mij aan, uwe koninklijke hoogheid!

Uw nieuwe mantel zal doordrenkt zijn van dood en verderf,

van chaos en oorlog,

van woede en frustraties.

Het is uw hart

dat uiteindelijk de richting

van uw koningschap zal moeten volgen.

Het rood van de liefde,

of het zwart van de rouw.”

De naaister stond vlak voor de koning, maar het leek alsof haar stem door het gehele koninkrijk weergalmde.

Luister naar mijn woorden: “U zult uw zwarte mantel krijgen.” Hierbij keek ze de koning diep in zijn ogen en regelrecht in zijn ziel. En toen ze zeker wist dat hij haar hoorde, fluisterde ze: “En uw mantel….krijgt u.”

“Wees gewaarschuwd.”

Frederic staarde haar met open mond aan, hij kon voelen dat er iets belangrijks gebeurd was, maar wat? Dat wist hij niet precies.

De naaister pakte de rode koningsmantel van de grond en liep de kamer uit. “Uw nieuwe mantel zal over veertig dagen klaar zijn” riep ze nog over haar schouder.

In de ochtend liep de naaister naar de barakken van de koninklijke jagers. “Goede morgen mannen, zou ik u om een gunst mogen vragen?” “Maar natuurlijk naaister, kom binnen, kom binnen, wat kunnen wij voor u doen?”

Vannacht heeft de koning gedroomd, en daarom denkt hij nu dat hij een zwarte mantel nodig heeft. Een mantel van bont. Ik heb de opdracht deze te vervaardigen. Nu vroeg ik mij af of u mij misschien aan zwart bont kunt helpen.”

De jager floot tussen zijn tanden. “Een zwarte bont mantel, dat voorspelt niet veel goeds….wij hebben geen zwart bont. Ik heb hert, hermelijn, bever, vos en zelfs een bruine beer, maar zwart….?”

“Ik weet het, zei de naaister. Ik heb zelf de hele nacht diep nagedacht maar wist ook geen oplossing. Uiteindelijk ben ik in slaap gevallen en droomde ik dat ik door een gang liep. Een lange rechte gang. Diep in de aarde. Ik at een worm en dacht na over een probleem met een boom…en toen ik wakker werd wist ik de oplossing.”

De jager keek haar bevreemd aan.

“Het antwoord ligt in de grond jager. Mollen! Zwart bont, Mollen. Die heb ik nodig.  Honderd stuks. Van hun vachten zal ik de nieuwe koningsmantel maken.”

“Honderd!” riep de jager geschrokken uit, waar haal ik zo gauw honderd mollen vandaan? “Tja”, zei de naaister. “Daarvoor kom ik nu bij u. ik heb werkelijk geen idee. Dus…. u wilt me helpen?”

En zo begon de jacht op mollen. Iedere dag trokken de jagers erop uit. Soms vingen ze niets, soms wel zes mollen per dag. De stapel dode mollen groeide gestaag.

En iedere dag kwam de naaister om de mollen uit hun vacht te stropen, met tranen op haar wangen. Mol…..na mol….na mol. Bij iedere mol, prevelde ze een gebed. En toen de eerste huiden gelooid en gedroogd waren, begon ze aan het naaien van de zwarte mantel.

Onder de grond liep de mol nog iedere dag door zijn gangen. Niets wetend van het gevaar dat op de loer lag. Tot het te laat was.

De mooie mol had net een gat in zijn gang gerepareerd toen hij ineens zijn pootjes nat voelde worden. Er stroomde water in zijn mooie gangen. Dat kon helemaal niet. Ook hoorde hij mensenstemmen. “Hier zit nog een ingang, rol de slang maar uit…..ja, spuiten maar!”

Nu stroomde het water ook van boven naar beneden, zijn gangen stroomden vol. en voordat mol kon beseffen wat er gebeurde werd hij door het modderige water zo door zijn gang voortgestuwd. Hij sloeg wild om zich heen met zijn poten. Hij haalde happend adem. De mooie mol was volledig gedesoriënteerd. Het water overstroomde zijn hele prachtige mooie gangenstelsel. Werk van jaren werd in één tel teniet gedaan.

Mol besloot dat er maar één ding opzat: GRAVEN!!! Graven voor zijn leven, voordat hij ten onder zou gaan in de modderstroom. En dat deed de mooie mol. Hij groef en groef tot zijn pootjes begonnen te bloeden. Hij groef en groef zonder te weten waarheen. Hij groef en groef en stootte keihard zijn kop. “Auw!”

Zonder het te weten had de mooie mol, die er nu erg nat en plakkerig én vies uitzag, tot aan de wortels van zijn probleem-boom gegraven. Snel groef hij langs de wortels van de boom omhoog, tot hij voelde dat de grond wat droger werd. En daar, nog wat hoger en droger, kon mol zich een veilig plekje graven, precies tussen de wortels die daar kronkelend hun weg in de aarde zochten.

Hij groef het zand weg tot hij een klein kamertje voor zichzelf had gegraven. Hier kon hij even bijkomen van alle angst en schrik. Hij probeerde te begrijpen wat er gebeurd was. Zijn hart klopte als een bezetene. En ondanks dat hij graag wilde zien wat er was gebeurd, dreef zijn instinct hem ertoe te blijven zitten waar hij zat. Gelukkig maar.

Boven de grond spoten de jagers nog steeds water in de molshopen. Ze keken goed of de mol ook ergens tevoorschijn kwam. Na een hele dag gaven ze het op. “Shit, dit was de laatste mol die we nodig hadden, zul je altijd zien. Hebben we nog één zo’n beest nodig, is ‘ie nergens te vinden. Laten we teruggaan naar het kasteel. Van 99 mollen kan ze vast ook wel een mantel maken, ja toch? Ze heeft er vast wel genoeg.”

Diep verstopt, tussen de wortels van de probleem-boom wist mol niet wat hij hoorde. Zijn hart was net een beetje tot bedaren gekomen. Maar nadat hij de jagers had gehoord begon het weer vol overgave te pompen.

“Een mollenmantel?? Hûh??? Ik moet een mantel worden voor de koning? Mijn mooie velletje? Een mantel? Dat zal nooit gebeuren!” Op dat moment nam mol een besluit. Ik zal me nooit, maar dan ook echt nooit, laten vangen. Al blijf ik de enige mol in de hele wijde omtrek. Mij krijgen ze niet. Nat en vies als hij was, hier zou hij blijven. Tussen de wortels van zijn probleem-boom was hij veilig. Uitgeput viel de mooie mol in een diepe slaap.

Boven de grond was de naaister niet tevreden met 99 huiden. Er miste nog net een hoekje, rechts onder in  de mantel. Maar de jagers beweerden bij hoog en laag dat er in de wijde omtrek geen mol meer te vinden was.

Nu had de naaister echt een probleem. Het was de 39ste dag. En morgen moest ze de mantel aan de koning overhandigen. En nu miste er net dat ene molletje. Een mooie mol met een zacht velletje. Een mooie vacht om de zwarte mantel compleet te maken. Wat moest ze doen?

Weer was de naaister de hele nacht wakker om over haar probleem na te denken. Weer viel ze tegen de morgen uitgeput in slaap. Ze droomde dat ze iets bij de schoenmaker ging halen, en daarna naar de jagers ging. Ze droomde dat haar handen zwart en plakkerig waren en niet meer schoon wilde worden. En toen ze wakker werd wist ze wat haar te doen stond.

Ze ging als eerste naar de schoenmaker. Na wat overleg gaf hij haar een klein pakje mee. Vervolgens ging ze naar de jagers en ze zei:

“Vandaag moet ik de mantel aan de koning geven. En ik mis net die éne mol. Maar nu weet ik wat ik moet doen, wil je me nog een keer helpen jager?”

“Maar natuurlijk dame, zegt u het maar.”

“Ik zoek het vel van een dier dat van ouderdom gestorven is, dat een goed leven heeft gehad. Heeft u dat?”

Samen doorzochten ze de stapels huiden. De jager wist precies welke huid van wie was geweest. Uiteindelijk vonden ze wat ze zocht. “ Deze vacht lijkt in niets op die van een mol. Weet u zeker dat u deze wilt?”

Toen opende de naaister het pakje van de kleermaker, en liet het aan de jager zien. “Ik heb een geweldig plan. Kijk….” De jager floot tussen zijn tanden. “Gewaagd, heel gewaagd. Maar wacht, ik help u. We hebben ook nog houtskool nodig.”

En zo begonnen ze samen de huid om te toveren tot een zwart zacht velletje. In het pakje van de schoenmaker zat speciaal schoensmeer. Git zwart en met een zacht soort kleefmiddel. De jager mengde dit verder op de huid met roet uit de haard. Ze smeerden, en rolden, en petsen, en aaiden en groeven met hun vingers in de vacht, net zo lang tot hij tot in iedere vezel diep glimmend zwart was.

De jager was nog niet tevreden. Hij knipte de haren bij, tot ze net zo kort waren als die van een echte mol.

Toen dat allemaal gedaan was naaide de naaister de laatste huid aan de zwarte mantel. Hij was af. 99 mollen hadden de dood gevonden. En één bleef leven: de mooie mol.

Hij lag nog steeds verzonken in de slaap der uitputting. Hij had letterlijk de dood achter zich gelaten. Hij had gegraven voor zijn leven, waarmee hij de dood had overwonnen.

Hij was zijn gangenstelsel kwijt, zijn prachtige lange rechte gangen, zijn dikke wormen en zijn trots. Maar zijn leven had hij nog. En als het aan hem….. en de naaister lag, zou dat zo blijven.

De naaister had haar handen gewassen en de mantel opgevouwen. Ze aaide over de zachte mollenhuiden en prevelde haar laatste gebed. Het was af.

De koning wachtte, ongeduldig wippend op zijn troon.

“Majesteit, Frederic, goedemiddag. Groette de naaister.

“Naaister.” Knikte de koning.

“Hier is de mantel waar u  om vroeg.” Sprak de naaister. “Weet u zeker dat u hem in ontvangst wilt nemen?”

“Geef nou maar hier.” Snauwde de koning ongeduldig.

“Ik vraag u een tweede keer. Weet u echt heel zeker dat u deze mantel in ontvangst wilt nemen. Daarmee maakt u de mantel de uwe.”

“Schiet nou op mens. Ik wacht al veertig dagen. Geef op mijn mantel!”

“Het zal geschieden.” Sprak de naaister. “Uw wens is mijn bevel,” met deze woorden schudde ze de mantel open en hield hem de koning voor.

“De mantel des doods, hij is nu van u. 99 moorden rusten in de mantel die u straks om uw schouders hangt. Hiermee bezegelt u uw lot. Door uw hand, zullen velen sterven. U zult het land onderdompelen in rouw.

“U heeft één kans, één sprankje hoop heb ik vernaaid en verweven in uw mantel. Eén huid van een dier dat het goed heeft gehad en tevredenheid kende. Slecht één kans om huw koninkrijk, en uzelf, van de ondergang te redden.

Ze overhandigde de mantel aan de koning. Hij leek haar woorden in zijn geheel niet gehoord te hebben. Zijn handen gleden over de prachtige zwarte soepele mantel en zijn harde ogen straalden.

Vol trots sloeg hij de mantel om zijn schouders. En toen de naaister voor de laatste keer sprak leek het alsof haar stem door het gehele koninkrijk weergalmde.

                            “Deze mantel is nu van u.

                                            en u,

                               bent van de mantel.”

Na deze woorden vertrok de naaister. En niemand heeft haar ooit nog gezien.

En de mooie mol?

Toen hij eindelijk hersteld was van zijn strijd met de dood begon hij weer te graven. Als hij recht wilde graven, zaten de boom wortels hem steeds in de weg. Hij probeerde het dagen lang. Maar recht graven was niet langer een optie. Mol gaf zich gewonnen. Dan maar geen mooie lange rechte gangen meer. Ik ben een mol. En graven zal ik, recht of krom.

En zo werd hij de eerste mol in de geschiedenis die zijn gangen niet langer recht groef. En al wentelend en draaiend groef hij met de boomwortels mee. Hij volgde hun lijn. Zijn gangen kronkelden en draaiden, vol bochten en vertakkingen. En mol genoot. Hij hoefde niet meer het mooiste gangenstelsel van de wereld te graven. Hij was niet meer druk bezig zijn gangen op orde te houden. Als er ergens een gang was ingestort, groef hij gewoon een nieuwe. Mol genoot zo van zijn nieuwe leven dat hij helemaal vergat om anderen weg te jagen.

Dus toen er na vele vele weken een angstige eenzame mol zich een weg bij hem naar binnen groef, zorgde de mooie mol voor een lekkere holte tussen de wortels van de boom. Daar kon de nieuwe mol rusten en rouwen om de dood van zijn familie. En nog meer mollen zouden volgen.

En zo gebeurde het, dat, terwijl er boven de grond een heel koninkrijk ten onder ging, er onder de grond een geheel nieuw koninkrijk ontstond.

Dus….

als je buiten een molshoop ziet,

weet dan……

er ligt een koninkrijk aan je voeten.