De roze muts

Een hemelverhaal over: ik kan het, verandering, nieuwe spannende dingen aandurven.

In de hoek van de tuin stond een klein huisje. Niet zichtbaar voor de meeste mensen. Het was ongeveer zo groot als stevige dikke kei. Daar leek het ook op. Maar als je goed keek zag je een deurtje, een paar ramen, een gordijntje en een piep klein schoorsteentje. Het lag verstopt tussen de varens aan de voet van de boomstam.

Het was een mooie boom. Helemaal achter in de tuin. Naast een vijver waar kikkers in woonden. Die kwaken altijd zo grappig. In de lente kreeg de boom roze bloesems en vielen zijn roze blaadjes in de vijver. Dan leek het wel een sprookje.

Het huisje stond daar al hééééél lang. Er er woonde ook al hééééél lang een meisje in. Niet zomaar een meisje, maar een piepklein kaboutermeisje. Met een roze mutsje, versierd met roze bloemblaadjes. En ze was allerliefst.

Ze was vrienden met iedereen in de tuin. Met de kikkers in de vijver, met de egel die er rondscharrelde. Ze kende de muizenfamilie die onder het grote mensenhuis woonde en zong samen met de vogels allerlei liedjes. Ze vlocht grasstengels om een zomerdeken te maken. En vulde deze met vogelveertjes voor de winter. Ze at van de bessen en zaden van de bomen, en dronk het water uit de vijver. Zo woonde ze daar.

Voor de zekerheid verstopte ze zich voor de mensen. Ze was bang dat ze op haar zouden staan. Of haar misschien wel zouden oppakken en meenemen. Dan zou ze voor altijd kwijt zijn. Dus als de mensen in de tuin kwamen, verstopte zij zich tussen het groen.

In het grote mensenhuis woonde een vader en een moeder met twee kinderen. Een klein jongetje dat overal speelde, bouwde en rond rende, en een meisje dat wat ouder was. Zij zat vaak bij de vijver om met de kikkers te spelen. Ze klom in bomen om daar haar boek te lezen en ze zong mee met de vogels.

Zij was het die het kabouterhuisje ontdekte. En zij was het die hier niemand iets over vertelde. Dit was haar tuingeheim. Iedere dag ging ze na school even bij het huisje kijken. Soms zag ze iets wat wel piepkleine voetstapjes leken. Dat was natuurlijk ook zo. Het meisje begon langzaam aan te vermoeden dat er misschien wel echt iemand in dat huisje woonde. En dat het misschien wel een echte kabouter was. Waarvan de grote mensen zeggen dat ze niet bestaan.

Daarom legde ze,voor de zekerheid, iedere dag wat eten neer bij het huisje. Een lekker stukje banaan, een druif, een plakje stokbrood met jam….en toen op een dag stond er een piepklein mandje van geweven gras op de plek waar zij altijd haar lekkers neerlegde. Het mensenkind sprong op en neer van blijdschap. Ja ja ja…..er woont echt iemand……ja…ja…oh, misschien kunnen we wel vriendinnen worden. O,joepie, joepie. Van plezier maakte ze een klein dansje.

Toen de kabouter met het roze mutsje dit zag moest ze vreselijk lachen. Het zag er ook zo blij uit. Ze besloot zich niet langer te verstoppen voor dit vrolijke lieve mensenkind en kwam uit de varens te voorschijn. Zodra het kleine kaboutermeisje en het grote mensenkind elkaar zagen wisten ze dat ze dikke vriendinnen zouden zijn. Ze voelden het allebei.

En zo gebeurde het ook. Elke dag speelden ze samen. Met alles dat de natuur hun gaf. Ze bouwden met modder, gooiden takjes in de vijver, ze maakten bloemenkransen en grasmandjes. En ze vertelden elkaar over hun wereld.

Mensen en kabouters verschillen niet zo veel. Veel dingen doen ze hetzelfde. Maar er is één groot en belangrijk verschil………… De kaboutermuts!

De kaboutermuts bezit magie. Geen speciale, je kunt ‘m niet ruiken of zo. Maar de kracht van het hart, wordt opgeslagen in de muts. Alles waar je goed in bent, alles waar je liefde voor voelt, alles waar je van moet lachen en wat je hart blij maakt….dat zit opgeslagen in de muts. Vraag me niet hoe het kan. Dat weet ik niet. Dat is dus de reden dat alle kabouters een muts op hebben, in heel veel verschillende kleuren.

En nu is het zo, dat kabouters elkaar helpen. Dat doen ze met hun muts. Als er bijvoorbeeld een kabouter is met hoogtevrees, mag hij een tijdje de muts lenen van een kabouter die dol is op hoge bergen en het klimmen in hoge bomen. De mensen zouden dat dapperheid noemen, maar de kabouters noemen het gewoon plezier.

Nou, dan ruilen ze een tijdje van muts. En de energie van de muts gaat naar het hart van de kabouter die hem draagt. En zo gebeurt het, dat de kabouter die eerst niet in een hoge boom durfde te klimmen, na een paar weken, toch eens voorzichtig tot de eerste tak van de boom klimt. En het dan nog leuk vind ook. En na een tijdje klimt hij tot de tweede tak…en als zijn hart vol is klimt hij met plezier naar het topje van de boom. En oh, dan geniet hij zo van het uitzicht. Dat had hij nog nooit gezien. Hij kan opeens enorm ver kijken. Zelfs tot het einde van het bos. En bovenin de boom ruikt het heel anders. Minder bos geuren. En de wind die door zijn kleren heen waait voelt verrukkelijk.

Het is fijn in de boom. De schors is ruw, de wind waait, de vogels klinken luider, het uitzicht is adembenemend. Het vult zijn hart met plezier. En het plezier van zijn hart vult de muts.

Als een kabouter voelt dat hij de muts niet langer nodig heeft, geeft hij hem door aan iemand die ook graag in bomen wil leren klimmen, of iemand die graag hoog op de berg wil picknicken maar het nog niet durft. Zo helpen de kabouters elkaar. Met hun magische muts. Dit is het grote verschil tussen mensen en kabouters.

Het kaboutermeisje met de roze muts hield van nieuwe dingen ontdekken. Ze had zelfs een gaatje in de schutting gemaakt zodat ze op onderzoek uit kon gaan. Maar omdat ze zo klein was had ze nog niet zoveel van de wereld ontdekt. O, o, o wat zou ze graag op onderzoek uitgaan. Op een mooie warme zomermiddag vertelde ze dit aan het mensenkind. Over de hond die bij de buren woonde, en over de diepe put verderop in de straat. Waar ze bijna in was gevallen. En dat er mooie paarse bloemen stonden in een tuin, een paar huizen verderop.

Het mensenkind zag de ogen van haar vriendinnetje stralen als ze over haar ontdekkingstochten vertelde. Zelf hield ze niet zo van nieuwe dingen. Eigenlijk vond ze nieuwe plaatsen en mensen helemaal niet leuk. Zo moest ze bijvoorbeeld naar zwemles straks. Ze was er nog nooit geweest en had nu al buikpijn. Zo vervelend vond ze het.

Maar haar nieuwe vriendin wilde ze graag helpen.

“Zal ik je meenemen in mijn jaszak. Ik mag van mamma al helemaal zelf naar de speeltuin.”

“Een speeltuin? Wat is dat? Waar is dat? Is het ver? Mag ik echt mee? Oh, echt echt echt….” Het kaboutermeisje met de roze muts danste in het rond.

“Oh ja, een echte ontdekkingstocht. Jouw benen kunnen zoveel verder dan de mijne. Jij bent net een reus. Oh ja, ja…..kom op, dan gaan we…..gaan we nu meteen.”

Het mensenkind moest lachen. “Even tegen mamma zeggen waar ik ben, dan gaan we.”

En zo nam het mensenkind haar vriendin met het roze mutsje mee. Door de hele buurt. Alle plekje die ze zo goed kende.

Het hart van dit kaboutermeisje sprankelde van blijdschap over alle nieuwe dingen die ze voelde, die ze rook, die ze zag. Ze proefde ook her en der een bloemblaadje. Ze hoorde de fietsbel en begreep nu opeens wat dat geluid was dat ze in de tuin wel eens hoorde. Haar hart liep vol van plezier en daarmee ook haar roze muts. Ze sloeg alle nieuwe indrukken op in volle vreugde.

Moe en voldaan zaten ze samen in de tuin. Dat was gezellig. So samen op pad. “Zullen we morgen weer gaan?” Vroeg het kaboutermeisje. En dat deden ze. Vele dagen achter elkaar rook het kaboutermeisje aan alles wat ze tegenkwam. Ze aaide, bevoelde en plukte de bloemen en bomen die ze tegenkwam. Ze zwaaide aan hoge takken en lachte erop los.

Toen ze op zaterdag weer op pad wilde gaan vertelde het mensenkind bedroefd dat ze vandaag niet kon. Ze moest weg. Naar een feest.

“Wat is dat? Een feest?”

“Dan komen allemaal mensen bij elkaar om iets te vieren. Dan eet iedereen taart en drink je limonade. En doe je spelletjes. De grote mensen kletsen heel veel met elkaar.”

“En het is er afschuwelijk druk. Iedereen duwt tegen je aan. En ze vragen steeds hoe oud je nu bent. En vaak is er hele harde muziek. En je kunt de natuur niet meer horen door alle drukte. En ik ben er pas twee keer eerder geweest en weet niet meer hoe het eruitziet. En wat ik daar moet doen.” De tranen stonden in haar ogen. “En….en…..ik heb er helemaal geen zin in….maar het moet……van pappa en mamma.” Het mensenkind begon te huilen. “Ik heb er zo’n buikpijn van. Ik wil helemaal niet.” De tranen drupte nu uit haar ogen, over haar wangen.

Het kaboutermeisje klom op haar schoot. Ze veegde een traan van haar gezicht.

“Oh mijn vriendin. Ik zie dat je verdrietig bent. Jij houdt niet van nieuwe dingen zoals ik dat doe?”

“Nee, helemaal niet. Ik vind nieuwe dingen stom! Super stom! Ik krijg er altijd zo’n zere buik van.”

“Weet je, zei het kaboutermeisje, dat ik nieuwe dingen ook altijd heel stom vond.”

“Jij? Echt waar? Daar geloof ik niks van.”

“ja, ik kreeg dan ook zo’n naar gevoel van binnen. Dat is al lang geleden. Nu vind ik nieuwe dingen leuk. Dat komt door mijn roze muts. Kaboutermutsen hebben toch magie, weet je nog wel?”

Het mensenkind had dit verhaal wel gehoord, maar eigenlijk geloofde ze het niet helemaal. Je kunt toch niet zomaar stoppen met bang zijn? Dat is raar.

“Ik had ook wel eens een keer hoogtevrees, maar toen was mijn muts nog blauw. En ik heb nu geen hoogtevrees meer. Ik ben dol op het zwaaien aan hoge takken.” Ze lachte toen ze het zei.

Ze dacht even na en zei toen: “Ik denk dat ik je wel kan helpen, als je dat wilt? Wil je dat?”

“Niemand kan me helpen. Niemand begrijpt me ook. Ze zeggen maar steeds dat het wel leuk wordt. En dat het wel goed komt. Dat iedereen het toch gezellig heeft. Of het allerergste: “Het zal allemaal wel meevallen joh.”

“Maar ik kan je wel helpen. Ik heb mijn kaboutermuts. En ik weet zeker dat deze bij mensen ook werkt.”

“Maar ik pas jouw muts niet, die is veel te klein.”

Het kaboutermeisje begon te lachen. “Welnee. Kaboutermutsen bezitten magie. Dat zeg ik toch net?  Die vormen zich naar het hoofd van degene die de muts nodig heeft. Zet ‘m maar eens op.”

Het mensenkind zette de muts op. En ja hoor. Warempel. Hij paste precies. Niet te groot en ook niet te klein.

Doe nu je ogen dicht. Want je voelt je misschien een beetje draaierig. Onze harten energie moet even wennen aan elkaar.

Het mensen meisje voelde wat geprikkel op haar hoofd. Ze voelde zich alsof ze op een schommel heel hoog door de lucht zwaaide, met haar ogen dicht. Zo’n lekker gevoel in je buik. Haar handen jeukten een klein beetje en ze kon iedere teen aan haar twee voeten heel goed voelen. Zo voelde ze op heel veel plekken in haar lijf kleine kriebeltjes, net als wanneer de zon op je schijnt. Het voelde lekker.

Na een tijdje voelde ze dat de muts aan haar was gewend. Haar lijf voelde weer helemaal gewoon.

Ze lachte tegen haar vriendin. “Ik geloof dat de muts nu al werkt hoor. Ik heb best wel een beetje zin in dat feestje. Ik heb vooral zin in taart. Zal ik voor jou ook een stukje meenemen?”

Het kaboutermeisje zwaaide haar uit. “Tot morgen mijn mensenvriendin. Heel veel beetjes plezier op het  feest.” Toen liep ze haar huisje binnen om een nieuwe muts uit de kast te pakken.  Want ze was toch wel een beetje bang voor honden. En de oude kabouter had haar zijn honden-plezier muts al heel lang geleden gegeven. Welke kleur zou deze muts hebben? Jij mag kiezen.

Einde