Een hemelverhaal over: rouw, verdriet, en samen.
Wist je, zei de kleine jongen, terwijl zijn hand zich in die van zijn oma nestelde, wist je dat de aarde uit heel veel zand bestaat?
O ja? Zei de oma.
Dat heb ik op school geleerd. In alle bakstenen zit ook zand. En moet je kijken oma. De kleine jongen wees om zich heen. Staand in een stad vol hoge gebouwen. De auto’s toeterden, de bomen groeiden, mensen liepen voorbij. De jongen zag noch hoorde iets van dit alles.
Zand, zand en nog eens zand. Een miljoen bakstenen oma, zie je dat. Allemaal zand om ons heen.
Toch spoelt mijn zandkasteel altijd weg. Of ze trappen het stuk. Zijn stem veranderde, oma kon het horen. Het verdriet was tastbaar.
Er gaat veel stuk he oma?.
Ja jongen, er gaat wel veel stuk.
Daar stonden ze. Een jongen en zijn oma. Beide in hun eigen wereld vol gemis.
Mamma was ook stuk he oma?
Mamma was heel erg stuk lieverd, dat heb je goed gezien.
Maar…..waarom is ze niet gemaakt? Met zand kun je alles bouwen. Alles wat je maar wilt. Dan kon mamma toch ook wel weer gemaakt worden? Hij keek vragend naar zijn oma.
Oma keek haar kleinzoon aan. Kom mee, zei ze. En zonder nog iets te zeggen draaiden ze zich om. Hand in hand, en liepen naar het treinstation. Ieder in hun eigen wereld. De wereld van stuk, die ze samen bewoonden.
De trein bracht hun al kreunend en piepend naar een klein stationnetje vlak bij het strand. Oma deed haar sandalen uit, en de kleine jongen volgde zwijgend haar voorbeeld. Op blote voeten liepen ze verder. De kleine jongen rook en snuffelde met zijn neus. Wat ruik ik nou oma? Dat is de zee jongen. Luister maar. Dan hoor je hem ook. Hij roept ons.
Samen liepen ze naar het strand.
Ohhh oma. Nog meer zand. Moet je kijken. De verwondering spatte uit zijn ogen zoals de zee opspatte van zijn kleine rennende voeten. Hij rende langs en door het water. Oma kijk dan. Kijk! Moet je voelen. De golven likte aan zijn voeten terwijl hij de zee ontdekte. Zijn vingers voelde het natte zand, dat weg was voor hij het goed en wel vast kon pakken. Zoveel zand.
Oma stond stil. De tranen rolden over haar gegroefde wangen. Het was hier, dat haar dochter op dezelfde manier over het strand rende. Haar tenen in het zand begroef. Het zoute water proefde en verbaasd uitspuugde.
Voor oma voelde het alsof het nog maar gisteren was dat ze hier stond met haar kleine meid. Het was weer gisteren, dat alle schelpen mee moesten. Haar jurkje had ze omhoog getild en volgestouwd met haar strand schatten. Het was hier, dat haar voetsporen, weggewassen door het water, toch zo’n diepe indruk hadden achtergelaten.
Hier, waar nu haar kleinzoon zijn eigen spoor trok.
Oma begon te bouwen. Te bouwen met het natte zand. De kleine jongen volgde haar voorbeeld. De jongen zocht de schelpen. En zo bouwden ze samen. Samen bouwde ze mamma weer heel. Haar glimlach, haar veel te strakke knotje, haar aangebrande toast en haar zingen in de douche. Haar warme schoot en verhaaltjesstem. Haar liefde voor bloemen, het lachen in de regen, haar boze woorden als hij weer eens niet had geluisterd. Haar zucht als haar moeder weer met die goedbedoelde, maar o zo ongewenste, goede raad kwam. Haar liefde voor pappa en voor hem. En haar lijf, toen het nog heel was.
Samen bouwde ze. Hij zijn moeder, zij haar dochter.
Hij zijn gemis, zij haar verdriet.
En langzaam, o zo langzaam bouwde het zand hun wonden heel. Het zand kon alles maken.
De kleine jongen stopte zijn zakken vol met zijn strandschatten. Het was tijd om terug naar huis te gaan.
De mensen die voorbij het bouwwerk liepen bleven even staan. Alsof ze iets van het wonder konden voelen. De kinderen holden eromheen. En niemand, nee niemand, heeft het zandkasteel ooit stuk getrapt.
Wie weet, als je op het strand loopt, kom je het zandkasteel wel tegen.